willem van oranje

Een digitaal monument voor Willem van Oranje

De inventarisatie van zijn brieven voltooid. Ruim 35 jaar is eraan gewerkt: het inventariseren van de correspondentie van Willem van Oranje, vormgegeven in een moderne database. Op 12 april wordt deze feestelijk in werking gesteld. Dan is het mogelijk om vanuit iedere huis- of studeerkamer direct kennis te nemen van de perikelen van de Vader des Vaderlands. De ingebruikstelling vormt de bekroning van een veeljarig project van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis in Den Haag. Anton van der Lem sprak met de verantwoordelijke redacteur, prof. dr. Hans Smit, en verdiepte zich in de historie van dit project.

Anton van der Lem

Het belang van de briefwisseling van Oranje voor de kennis van zijn leven en streven is onomstreden. Al in de 19de eeuw kwamen twee belangrijke bronnenpublicaties uit. De Haagse historicus en politicus Guillaume Groen van Prinsterer bezorgde tussen 1835 en 1847 in acht delen Oranjes correspondentie onder de titel Archives ou correspondance inédite de la Maison d’Orange-Nassau. Groen bood niet alleen brieven van en aan de prins, maar ook brieven van mensen uit zijn entourage en hij voorzag deze van uitvoerig commentaar, alles in het Frans. Al in 1847 verscheen er een supplement met belangrijke aanvullingen. Hoofdmoot vormden voor Groen de brieven in het Koninklijk Huisarchief, waarvan hij de directeur was. Vervolgens nam de Brusselse rijksarchivaris Louis Prosper Gachard de publicatie voor zijn rekening van de correspondentie van Oranje zoals hij die in Brussel en andere archieven in België aantrof. Daarna verschenen tal van deelcorrespondenties in allerlei landelijke en regionale tijdschriften, in Nederland en België. Ter gelegenheid van het jaar van Oranjes geboorte in 1933 zou een nieuwe selectie van brieven van de prins verschijnen. Het werk bleek zo veeleisend dat de redacteur, N. Japikse, op zijn beurt ook directeur van het Huisarchief, pas in 1934 met één deel correspondentie kon komen. Zijn enquête had veel brieven opgeleverd, maar vervolgdelen bleven steken in de voorbereidende werkzaamheden. Tot de beste publicaties van het vierde eeuwjaar van Oranjes dood – 1984 – behoorde de uitgave van een deel van de correspondentie van de prins met zijn broer Jan van Nassau, toen deze stadhouder van Gelre was. Razend interessant om te zien hoe deze fanatieke calvinist zich in Gelre geconfronteerd zag met een bevolking die in meerderheid rooms-katholiek gebleven was en dat wilde weten ook.

Een moderne uitgave

Al in 1904 was het ontbreken van een wetenschappelijke editie van de briefwisseling van Oranje gesignaleerd als een belangrijke lacune in de Nederlandse geschiedschrijving. Toch duurde het tot 1969 voordat de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis een begin zou maken met een nieuwe inventarisatie. Drijvende kracht daarachter was Bernard Vermaseren (1912-1989), een groot kenner van de geschiedenis en geschiedschrijving van de Nederlanden in de 16de eeuw. Hoewel hij eigenlijk was binnengehaald om de resolutiën van de Staten-Generaal uit te geven, schreef hij een doortimmerd rapport waarin hij het belang aangaf van een uitgave van Oranjes brieven. Behalve een overzicht van de al verschenen correspondentie deed hij enkele duidelijke suggesties in welke richting het onderzoek zich diende te ontwikkelen. Daarbij richtte hij zich met name op de Duitse archieven. Bovendien had het Vermaserens persoonlijke voorkeur veel aandacht te geven aan de Zuidelijke Nederlanden. Als werkvoorbeeld fungeerde de in 1968 verschenen inventaris van de correspondentie van Justus Lipsius (1547-1606), groot humanistisch geleerde en tijdgenoot van de prins. Zelfs een proefdruk zag het licht. Vermaseren slaagde erin de commissie te overtuigen, maar toen hij eenmaal een begin had gemaakt met zijn werkzaamheden, liet hij zich verleiden om waarnemend directeur te worden van het Bureau van de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis. Eigenlijk was dit onverantwoord gezien de hoeveelheid werk en de vele reizen die aan het bijeenbrengen van de correspondentie van Oranje verbonden waren. Pas nadat Vermaseren gedeeltelijk van zijn directeursverplichtingen was vrijgesteld, kon hij zich gedurende langere perioden aan archiefonderzoek wijden. Als uitgangspunt gebruikte hij het apparaat van Japikse en een nieuwe enquête werd niet nodig gevonden. Toen verbleef hij ook naar hartenlust in Belgische archieven. Smit: ‘Niemand zou meer zoveel tijd krijgen om een archief zo door te werken.’ Van een waarneembare belangstelling voor archieven over de taalgrens heen of van bijzondere aandacht voor Waalse familiearchieven lijkt echter geen sprake te zijn geweest. Na Vermaserens pensionering werden de werkzaamheden overgenomen door de assistent die hem al sinds 1975 was toegevoegd, de Zeeuwse historicus Hein Kluiver (1942-1998). Deze richtte zich met name op de correspondentie van de prins in Duitsland en Frankrijk. Na Kluivers voortijdig overlijden diende het toch eigenlijk te traag lopende project vlot getrokken te worden. De mediëvist Hans Smit (1942) belastte zich met deze taak en dankzij zijn inspanningen is het niet bij een inventarisatie gebleven. In plaats van een gedrukte inventaris volgde de lancering van een website, waarin de correspondentie van Oranje niet alleen op tal van manieren doorzoekbaar is, maar waarin van de meeste brieven ook een afbeelding is op te vragen.

Valkuilen

Hans Smit vond het een voordeel om mediëvist te zijn bij de inventarisatie van de briefwisseling. Het duidelijkste voorbeeld daarvan is de wisselende jaarstijl in de datering van de brieven: liet de briefschrijver het nieuwe jaar beginnen op 1 januari, of met Maria Boodschap, of met Pasen? De prins begon het nieuwe jaar steevast per 1 januari, vermoedelijk omdat dit de gewoonte was in zijn voornaamste bezitting in de Nederlanden, Breda, dat zich weer richtte naar het bisdom Luik, waaronder het ressorteerde. De meeste Hollandse steden echter hanteerden tot in het begin van de jaren 1570 de Paasstijl. Wanneer er dan in een brief gedateerd 1572 sprake is van de vijand, dan moet de brief naar onze kalender hoogstwaarschijnlijk op 1573 gedateerd worden, omdat er in het voorjaar van 1572 nog geen vijand was. De kalenderhervorming van paus Gregorius xiii uit 1582, waarmee de kalender van 4 op 15 oktober werd vooruitgezet, vond in alle katholieke landen navolging en ook in Holland, maar niet in Engeland en de landgewesten van de Republiek. Bij elke nadien geschreven brief dient men zich dus af te vragen: was de datum in oude of in nieuwe stijl? Een andere valkuil voor de onderzoeker is de ondertekening van een brief of document op naam van de prins, zonder dat deze er persoonlijk de hand in had. Het gaat dan om officiële stukken die bijvoorbeeld van hem als stadhouder uitgingen, maar die door een instantie, bijvoorbeeld het Hof van Holland, werden uitgevaardigd. Het zou verkeerd zijn uit de handtekening van de prins af te leiden dat de prins zich op de datum van de betreffende brief ook op de daar genoemde plaats heeft opgehouden. Kortom: uit de ondertekening van de brieven laat zich niet altijd de levensloop van de prins afleiden. Voorts was Smit als mediëvist doorkneed in zoekstrategieën: hoe vind je in een archief dat wat je zoekt? Ook in emotionele zin, tenslotte, vond hij het een voordeel om mediëvist te zijn: volmondig het belang van de prins en het belang van het tijdvak erkennend, geeft Smit toe dat een zekere psychologische afstand bevorderlijk is geweest voor de versnelde voortgang en afsluiting van het project. Gevraagd naar de grootste hobbel of handicap van het brievenproject, antwoordt hij namelijk: ‘De tijdsdruk’. De liefhebbers Vermaseren en Kluiver hielden zich te veel met de brieven omwille van de brieven bezig. Het einddoel, een bruikbare inventaris en daarna een publicatie, raakte daarmee te veel op de achtergrond. Met veel realiteitszin heeft Smit gedaan wat iedereen doet die een inventaris van een correspondentie maakt: de gegevens verwerken per brief, per afzender, per beginregel en per bewaar- plaats. Vervolgens een korte, zakelijke beschrijving van de inhoud opstellen en dan op naar de volgende brief. Tal van archieven heeft hij in de afgelopen jaren bezocht, hetzij voor onbekende brieven, hetzij ter verifiëring of aanvulling van het werk van zijn voorgangers. In totaal zijn tot nu toe 189 archieven door het drietal bezocht of aangeschreven: van Kopenhagen tot het Vaticaan en van Gdansk tot Simancas (even buiten Valladolid), waar het Spaanse staatsarchief is gevestigd. Aanvankelijk werden de brieven in die andere archieven overgeschreven. Een 19de-eeuwer als Gachard had nog enkele kopiisten tot zijn beschikking, die voor hem de brieven ‘afschreven’, zoals de historicus zegt. Berucht was het verblijf in Simancas, waar het berenkoud was in de wintermaanden. De 20ste eeuw bracht de fotokopie en vervolgens de microfilm, wat de werkzaamheden een stuk gemakkelijker maakte. Van veel brieven zijn kopieën bijeengebracht in het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis. De laatste ontwikkeling, de digitale fotografie, vond ook haar toepassing: Smit heeft in enkele archieven ook zelf digitale opnamen mogen maken. Een groot probleem vormen wel de hoge prijzen die archieven plegen te vragen wanneer het om publicatie op het web gaat. Smit vraagt zich af of de bibliotheken en archieven zich wel realiseren dat hoge beeldrechten deze vorm van wetenschappelijk onderzoek en van wetenschappelijke presentatie welhaast onmogelijk maken.

Zakelijk

Het lijkt intussen ook om steeds meer brieven te gaan. Bood Groen van Prinsterer 1400 brieven aan en Gachard een kleine 1000, toen Japikse zijn inventarisatie maakte kwam hij tot een totaal van zo’n 4000 brieven. In zijn rapport voor de Rijkscommissie begrootte Vermaseren het aantal brieven al op ca. 7500. Deze toename wordt voor een deel verklaard door de steeds voortschrijdende inventarisatie van de archieven en de steeds betere communicatie- en verkeersmiddelen. Anderzijds wist Vermaseren als bibliotheek- en archiefrat in de beste zin van het woord waar nieuwe vondsten te verwachten waren, zoals in Duitsland (Marburg, Rudolstadt, Wiesbaden, München, Dresden etc.). Merkwaardig genoeg maakt zijn rapport nergens melding van Spaanse archieven. Inmiddels is het aantal aangeboden brieven in de database gestegen tot 12 500 en dat aantal neemt nog steeds toe. Een groot voordeel van een moderne database springt hierbij duidelijk in het oog: nieuwe vondsten moeten ook in de toekomst aan de database toegevoegd kunnen blijven worden. Van de 12 500 brieven is ruwweg eenderde in het Nederlands geschreven, eenderde in het Frans en eenderde in het Duits. Het aantal eigenhandige brieven van de prins bedraagt 254. Alleen aan zijn familieleden en aan vorstelijke personen, zoals koningin Elizabeth van Engeland, schreef hij persoonlijk. Alle andere correspondentie is ambtelijk en dus door secretarissen geschreven of zelfs opgesteld. De prins had twee handtekeningen tot zijn beschikking: in het Frans ondertekende hij met Guillaume d’Orange, in het Duits met Wilhelm, prinz zu Uranien. Van particuliere ontboezemingen in emotionele zin is niet of nauwelijks sprake. Wat dit aangaat stond de 16de eeuw nog ver van de 21ste eeuw af. Strikt genomen gaat het eigenlijk dan ook niet om egodocumenten zoals die elders in dit nummer voorkomen. De correspondentie betreft politieke of militaire aangelegenheden en ook zaken als het beheer van goederen. De lezer zal dan ook niet aan de website moeten beginnen met de verwachting onthaald te worden op klaroenstoten en wapperende vlaggen.

Ontdekkingen

Op mijn vraag naar nieuwe, onbekende brieven reageert de redacteur wat terughoudend: hij wil die graag voor de presentatie van de website op 12 april bewaren. Maar kom op, aan een boom zo rijk beladen… Van groot belang was een ontdekking om zo te zeggen onder de neus van de oude en nieuwe onderzoekers: in het Koninklijk Huisarchief bevond zich een aantal zogeheten brievenboeken. Deze waren als formulierboeken aangelegd door een klerk, om voorbeelden voor de uitgaande correspondentie te hebben. Hij gebruikte hiervoor afschriften van verzonden brieven, die als origineel verloren zijn gegaan maar op deze indirecte wijze toch bewaard zijn gebleven. Deze bron leverde maar liefst 1700 items op, voornamelijk betrekking hebbend op de organisatie van het bestuur en de verdediging van Holland in 1572 en de daarop volgende cruciale jaren. Groen noch Japikse kende deze bron uit hun eigen archief. K.W. Swart heeft er al wel uitvoerig uit geput in zijn biografie van de prins, Willem van Oranje en de Nederlandse Opstand, 1572-1584 (uit 1994), die vermoedelijk daarom zo op Willems Hollandse jaren is gefixeerd. In de database wordt ook de Duitse kant in de politiek van de prins veel zichtbaarder. Jarenlang had het huis Nassau strijd gevoerd met Hessen om het bezit van het graafschap Katzenelnbogen. Nadat deze strijd tot een goed einde was gebracht, normaliseerden zich ook de betrekkingen tussen beide gravenhuizen. Uitvoerig is de correspondentie betreffende het huwelijk van de prins met Anna van Saksen, dat Hessen, haar grootvader, hem ontraadde. Toen Oranje in 1568 en 1572 de wapens opnam, was zijn goede relatie met de Duitse vorsten voorbij: ‘Ze laten hem allemaal vallen,’ zegt Hans Smit. Ook het succes van de Opstand in 1572 veranderde daar niets aan. Wel gaf Hessen nog bedekt financiële steun, door middel van stromannen. Veel talrijker dan in eerdere brievenuitgaven zijn de brieven gewisseld met staatsinstellingen in Holland, met koningin Elizabeth van Engeland en met Frans van Anjou. In de contacten met de steden in Vlaanderen en Brabant staat Gent bovenaan, gevolgd door Antwerpen en Brugge. Gevraagd naar contacten met Zuid- Nederlandse, Franstalige edelen, lijkt de redacteur wat onwennig te reageren. Vermoedt hij ongeïnspecteerde familiearchieven? De adellijke families Snoy – afstammelingen van Diederik Sonoy, bevelhebber van de prins in het Noorderkwartier – en Croy – nakomelingen van Oranjes voornaamste tegenspeler in de zuidelijke Nederlanden – moeten nog voor 12 april bezocht worden… In Simancas deden zich naar verhouding weinig ontdekkingen voor. Er lagen in de Nederlanden onderschepte brieven, met Spaanse vertalingen. Onbekend was een dossier betreffende Herman de Ruyter, de ossenkoopman uit Den Bosch die een aanslag pleegde op het slot Loevestein en de lont in het kruitvat stak om niet in handen van de Spanjaarden te vallen. Het archief van het Vaticaan leverde correspondentie op betreffende Orange, waar de prins de buurman was van het pauselijke Avignon. Correspondentie met Danzig en met de Deense koning betrof vrijwel uitsluitend aangelegenheden waar de prins de Hollandse handelsbelangen te verdedigen had. De meeste brieven zijn gewisseld tussen de prins en Jan van Nassau, bewaard gebleven in het Koninklijk Huisarchief. Hier bevinden zich de meeste brieven, gevolgd door het Rijksarchief in Brussel en het Nationaal Archief in Den Haag.

En nu?

Hoe formidabel de geleverde prestatie ook is, de database is eigenlijk uitsluitend een hulpmiddel voor de geschoolde vakhistoricus, de specialist. Deze, vertrouwd met de talen en het handschrift, kan de site als bron gebruiken voor zijn geschiedverhaal. De database maakt het nu mogelijk vanuit de studeerkamer of vanuit school de brieven te raadplegen. De site zal zijn waarde bewijzen voor elk type van onderzoek: voor genealogie, stadsgeschiedenis, politiek-militaire of cultuurgeschiedenis. Het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis heeft dus voorbereidend bronnenonderzoek gedaan, waar de historicus zijn voordeel mee kan doen. Toch is het onbevredigend dat men zich nu beperkt tot de database. Het oorspronkelijke ideaal van Vermaseren om de brieven zelf uit te geven in de grote serie van de Rijks Geschiedkundige Publicaties is helaas allang verlaten. Eigenlijk is dat onvoorstelbaar als je bedenkt welke onderwerpen er wel in de series van het Instituut verschijnen, terwijl een internationaal belangrijk onderwerp als de correspondentie van Oranje nu in deze rudimentaire vorm, hoe gewaardeerd ook, blijft steken. Waarom de correspondentie van Thorbecke wel en van Oranje niet? Zelfs publicatie van een selectie blijkt te veel gevraagd: het geld ontbreekt. Naar het voorbeeld van de nu in het Nederlands verschijnende vertaling van de brieven van Erasmus of naar het voorbeeld van recente ‘hertalingen’ van onder andere brieven van Bilderdijk zou het toch mogelijk moeten zijn een verantwoorde selectie uit de correspondentie van Oranje in hedendaags Nederlands aan te bieden. Hans Smit zou nog wel met zijn kennis en ervaring als adviseur willen optreden, maar het idee om een biografie in honderd brieven te publiceren is al afgeketst op de financiën. Burgerlijke zelfbeperking is regel, vorstelijke allure die van een enkel moment.

Meer weten

Landen: 

Personen: 

Tijdperken: 

Inhoudelijke tags: 

Tijdschriften: