Oost-Westconflict tijdens de Vietnamoorlog

Frontlijn van de Koude Oorlog in Azië

De oorlog in Vietnam begon als de moeizame en gewelddadige dekolonisatie van het Franse koloniale rijk. Maar de strijd werd in toenemende mate bepaald door de tegenstellingen van het Oost-Westconflict. Vietnam groeide uit tot het toneel waar de Koude Oorlog daadwerkelijk werd uitgevochten. De Amerikaanse nederlaag in 1975 had dan ook grote gevolgen voor de Verenigde Staten, zowel internationaal als binnenlands.

Duco Hellema

De Koude Oorlog, het wereldomvattende ideologische en machtspolitieke conflict tussen de Verenigde Staten en de overige Westerse staten enerzijds en de Sovjet- Unie en andere communistische staten anderzijds, beheerste na de Tweede Wereldoorlog meer dan veertig jaar de internationale politiek. Dit Oost-West-conflict werd ‘koude’ oorlog genoemd om aan te duiden dat de beide supermogendheden ertoe neigden directe militaire confrontaties uit de weg te gaan. Zij wilden niet het risico lopen een wereldoorlog met nucleaire wapens te ontketenen. In plaats van elkaar direct te bestrijden aan de belangrijkste scheidslijn in Europa, beconcurreerden de Verenigde Staten en de Sovjet- Unie elkaar in minder centraal gelegen gebieden op de aardbol waar de een ten koste van de ander zijn invloedssfeer met nieuwe staten en gebieden trachtte uit te breiden. Na het ontstaan van de Volksrepubliek China in 1949 wilde de Amerikaanse regering een verdere uitbreiding van de communistische invloedssfeer in Zuidoost- Azië voorkomen. Toen in 1950 communistisch Noord-Korea met Chinese en Sovjet- Russische steun Zuid-Korea binnenviel, stuurden de Verenigde Staten troepen om de hereniging van dit land onder de rode vlag van het communisme te voorkomen. Zij drongen de Noord-Koreanen (en te hulp gekomen Chinezen) terug tot de oorspronkelijke scheidslijn die het schiereiland in tweeën deelde. In 1953 werd een wapenstilstand afgekondigd die tot vandaag de dag gehandhaafd wordt. Ook de kwestie-Vietnam paste in het kader van de Koude Oorlog. De Franse oorlogvoering tegen de Vietnamese communistische onafhankelijkheidsbeweging werd al vanaf het begin van de jaren vijftig financieel en materieel door de Verenigde Staten gesteund. Na de Franse terugtrekking uit Vietnam in 1954 en de verdeling van het land steunden de Verenigde Staten voortaan het pro- Westerse Zuid-Vietnam. Inmiddels werd Noord-Vietnam voorzien van omvangrijke Sovjet-Russische en Chinese steun. Daarmee werd de grens tussen Noord- en Zuid-Vietnam een van de meest omstreden frontlijnen van de Koude Oorlog. Het land werd tevens het bloedigste slagveld van het Oost-Westconflict.

Instabiel Zuid-Vietnam

De oorlog in Vietnam was dus al jaren gaande, toen de Verenigde Staten zich begin jaren zestig direct in het conflict begonnen te mengen. In 1945 had Ho Chi Minh, de leider van de Vietminh, de Vietnamese communistische onafhankelijkheidsbeweging, de Democratische Republiek Vietnam uitgeroepen. De Franse kolonisatoren weigerden dit fait accompli te aanvaarden en hielpen een vazalregering in het zadel. Deze verwikkelingen leidden tot een jarenlange strijd tussen de Vietminh en het Franse leger. Na de spectaculaire Franse nederlaag bij Dien Bien Phu kwamen in 1954 de Akkoorden van Genève tot stand. Vietnam werd verdeeld in een noordelijk en zuidelijk deel, met als grens de 17de breedtegraad. Er werd bovendien afgesproken dat op afzienbare termijn in het hele land verkiezingen zouden plaatsvinden, waarna beide delen in 1956 zouden worden herenigd. Deze verkiezingen vonden evenwel nooit plaats. Er ontstonden in feite twee Vietnamese staten: het communistische Noord-Vietnam, met als hoofdstad Hanoi, en het pro-Westerse Zuid-Vietnam met als hoofdstad Saigon. Zuid-Vietnam bleek al snel een weinig stabiele staat. De autoritaire en fel anti-communistische president Ngo Dinh Diem, die in 1955 aan de macht was gekomen, zag zich geconfronteerd met een groeiende oppositie. Het uitblijven van landbouwhervormingen leidde vooral buiten de steden tot onvrede en verzet. Maar ook in de steden ontstond oppositie tegen Diem, die als katholiek behoorde tot een dominante minderheid temidden van een boeddhistische meerderheid. Aanvankelijk stelde Noord-Vietnam zich terughoudend op tegenover de politieke onrust in het Zuiden, maar in 1960 werd onder regie van Hanoi het Zuid-Vietnamese Nationaal Bevrijdingsfront opgericht: ‘Het Zuiden moest worden bevrijd’. Het Zuid-Vietnamese leger leek op papier een formidabele tegenstander voor het Nationaal Bevrijdingsfront. Het was voorzien van moderne Amerikaanse wapens en werd ondersteund door Amerikaanse militaire adviseurs. Maar het Zuid-Vietnamese leger werd gehinderd door incompetentie, corruptie en massale desertie. Al snel slaagde het Bevrijdingsfront, veelal aangeduid als Vietcong, erin aanzienlijke delen van Zuid-Vietnam onder controle te krijgen. In Saigon namen de politieke tegenstellingen onder deze dreigende omstandigheden toe en in november 1963 vond een militaire staatsgreep plaats, waarbij president Diem de dood vond. Diems opvolger, de gematigde generaal ‘Big Minh’, leek bereid met het Nationaal Bevrijdingsfront te onderhandelen. Aanhoudende politieke onrust in Saigon stond dergelijke onderhandelingen echter in de weg. Binnen enkele maanden vond een nieuwe staatsgreep plaats. De Zuid-Vietnamese staat leek in chaos ten onder te gaan. De Amerikaanse regering- Jonhson besloot evenwel begin 1964 dat de ineenstorting van Zuid-Vietnam met alle middelen moest worden tegengegaan.

Dominotheorie

De Amerikaanse beslissing zich in de Vietnamese oorlog te mengen was gebaseerd op de dominotheorie, die inhield dat de pro-Westerse Zuidoost- Aziatische staten een rij dominostenen vormden die, als er één viel, allemaal om zouden vallen. De Amerikaanse regering zag Vietnam als een cruciaal strijdtoneel. De opmars van het communisme diende er te worden gestuit. In augustus 1964 nam het Amerikaanse Congres een resolutie aan die president Johnson carte blanche gaf om troepen in Zuidoost-Azië in te zetten. Dit gebeurde naar aanleiding van een incident in de Baai van Tonkin, waarbij een Amerikaans schip, de uss Maddox, zou zijn aangevallen door Noord-Vietnamese patrouilleboten. Het incident bleef altijd omstreden, maar de Tonkin-resolutie gaf president Johnson de vrije hand om de strijd met het Nationaal Bevrijdingfront aan te gaan. Het aantal Amerikaanse militairen dat naar Vietnam werd gezonden, groeide vanaf 1965 in snel tempo, totdat het aantal in 1968 op een hoogtepunt kwam en er zo’n 540 000 Amerikaanse soldaten in Vietnam waren gestationeerd. In de jaren 1965-1968 namen zij de strijd tegen het Nationaal Bevrijdingsfront en tegen Noord-Vietnam in feite van het Zuid- Vietnamese leger over. Dat gebeurde op twee manieren: in de eerste plaats door de inzet van een snel groeiend aantal Amerikaanse grondtroepen, en in de tweede plaats door de acties van de Amerikaanse luchtmacht die van 1965 tot 1968 massale bombardementen uitvoerde op doelen in zowel Zuid- als Noord-Vietnam. De Amerikaanse inmenging had geen succes, ondanks de inzet van een enorme legermacht en omvangrijke luchtvloot. De Zuid-Vietnamese staat stortte weliswaar niet ineen, maar de regering in Saigon slaagde er niet in zich te stabiliseren. Zij bleef geleid door rechtse en autoritaire militairen. In 1965 werd de luchtmachtofficier Nguyen Cao Ky president, om in 1967 te worden opgevolgd door generaal Nguyen Van Thieu. Corruptie tierde welig en de politieke oppositie werd monddood gemaakt. Van een Zuid-Vietnamese parlementaire democratie was geen sprake. Deze omstandigheden stonden haaks op de publieke rechtvaardiging voor de Amerikaanse militaire inmenging in Vietnam. De Amerikanen pretendeerden immers in Vietnam de democratie te verdedigen tegen het oprukkende communistische gevaar. Zuid-Vietnam was evenwel geen democratische staat, net zomin als Noord- Vietnam. De Amerikanen raakten steeds meer verwikkeld in een onoverzichtelijke guerrillaoorlog in een voor hen vreemde en vijandige omgeving. Hun moreel had zeer te lijden, hoe vaak bevelhebber generaal William C. Westmoreland ook voorspelde dat een overwinning nabij was. In 1968 waren inmiddels zo’n 30 000 Amerikaanse militairen gesneuveld. Het aantal slachtoffers aan de kant van de Vietcong en Noord-Vietnam was een veelvoud daarvan. De Amerikanen claimden zo’n 180 000 tegenstanders te hebben uitgeschakeld. Maar het grootste slachtoffer van de oorlog was zonder twijfel de Zuid-Vietnamese burgerbevolking. In 1968 waren ongeveer drie miljoen Zuid-Vietnamezen uit hun huizen verdreven. Eind januari 1968 viel de Vietcong, die tot dan toe alleen op het platteland actief was geweest, een reeks van steden aan. Hoewel de Amerikanen en het Zuid-Vietnamese leger erin slaagden het offensief te keren en het Bevrijdingsfront grote verliezen leed, bracht dit zogeheten Tet-offensief het Amerikaanse zelfvertrouwen een grote slag toe. Vier maanden later kondigde een gedesillusioneerde president Johnson aan dat hij zich niet voor een nieuwe ambtstermijn verkiesbaar zou stellen. Hij verklaarde tevens dat de Amerikaanse bombardementen op Noord-Vietnam gestaakt zouden worden en dat vredesbesprekingen zouden beginnen. De Amerikaanse nederlaag begon zich af te tekenen. In november 1968 werd de Republikein Richard Nixon tot president gekozen, nadat hij tijdens zijn verkiezingscampagne had beloofd de Amerikaanse troepen uit Vietnam terug te halen.

Onderhandelingen

Gedurende de jaren 1969-1972 veranderde de Amerikaanse oorlogvoering in Vietnam ingrijpend van karakter. De Amerikaanse grondtroepen werden geleidelijk teruggetrokken en de nadruk kwam meer te liggen op de inzet van de luchtmacht. De grondoorlog werd ‘gevietnamiseerd’, dat wil zeggen dat de last van de grondoorlog weer zou moeten komen te liggen op de schouders van het Zuid-Vietnamese leger. Bovendien waren in januari 1969 in Parijs onderhandelingen van start gegaan, die zouden moeten leiden tot een terugtrekking van zowel Amerikaanse als Noord-Vietnamese troepen. Deze onderhandelingen waren mede mogelijk geworden door de ontspanning in de verhoudingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. De harde confrontatiepolitiek van de Koude Oorlog leek plaats te maken voor samenwerking en gezonde competitie tussen de machtsblokken. Een politieke oplossing leek nabij en de oppositie tegen de oorlog in de Verenigde Staten en West-Europa nam af. De onderhandelingen leverden echter geen resultaten op; ze sleepten zich voort totdat ze in maart 1972 werden afgebroken. Het geweld in Vietnam hield aan. Ondanks zijn verkiezingsbeloften slaagde Nixon er niet in om de oorlog te beëindigen. Het morele gezag van de Verenigde Staten bereikte in deze fase van 1969-1972 een dieptepunt. De invallen in Cambodja en Laos, waardoor de oorlog dreigde te escaleren, droegen bij aan de groeiende kritiek op de Amerikaanse oorlogvoering, niet in de laatste plaats in de Verenigde Staten zelf. Het waren vooral de zware luchtbombardementen op het Bevrijdingsfront en Noord-Vietnam die de oppositie tegen de oorlog deden groeien. Met name de zogenoemde kerstbombardementen op Hanoi van december 1972 leidden overal in de wereld tot massaal protest. Ook in Nederland vond in januari 1973 een grote, en breed ondersteunde demonstratie plaats. Minister van Buitenlandse Zaken Norbert Schmelzer (kvp) wees de kerstbombardementen publiekelijk van de hand. In 1973 kwam in Parijs toch een diplomatiek compromis tot stand, waarbij de Verenigde Staten nieuwe concessies leken te hebben gedaan. In Zuid-Vietnam werd een wapenstilstand van kracht, maar het Noord-Vietnamese leger behoefde zich niet tot boven de 17de breedtegraad terug te trekken zoals de Amerikanen lang hadden geëist. De regering-Thieu bleef weliswaar in Zuid-Vietnam aan de macht, maar haar machtsbasis leek buitengewoon wankel ondanks alle Amerikaanse toezeggingen van materiële en eventueel zelfs militaire steun. Op grond van de Vredesakkoorden van Parijs trokken de Amerikanen zich vanaf 1973 uit Vietnam terug. Er ontstond een impasse in Zuid-Vietnam. Uiteindelijk zou de oorlog toch op het slagveld worden beslist. In december 1974 gingen het Nationaal Bevrijdingsfront en Noord-Vietnam alsnog over tot een eindoffensief. Het verzet van het Zuid-Vietnamese leger werd snel gebroken. De Verenigde Staten grepen niet opnieuw in, hoewel de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger dat de Zuid-Vietnamese president Thieu wel had beloofd. De Amerikaanse terughoudendheid was deels gevolg van de omvangrijke oppositie die in de Verenigde Staten en ook elders in de Westerse wereld, tegen de oorlog was ontstaan. In april 1975 trokken eenheden van het Nationaal Bevrijdingsfront en van het Noord- Vietnamese leger Saigon binnen, terwijl de laatste Amerikaanse adviseurs in allerijl het land verlieten. In 1976 werden Noord- en Zuid-Vietnam herenigd, zoals dat al in 1954 overeen was gekomen. De hoofdstad van het nieuwe Vietnam werd Hanoi, waarmee duidelijk werd hoe de machtsverhoudingen lagen. Saigon heette voortaan Ho Chi Minh-stad.

Verzwakt leiderschap

In Vietnam leden de Verenigde Staten de grootste militaire nederlaag uit hun geschiedenis. Deze nederlaag markeerde ook een dieptepunt in de Amerikaanse positie tegenover de communistische wereld. Gedurende de decennia van de Koude Oorlog zouden de Verenigde Staten er nooit zo zwak voorstaan als op het moment dat de troepen van het Nationaal Bevrijdingsfront en Noord-Vietnam Saigon binnentrokken. Er kunnen wat dit betreft vier aspecten worden onderscheiden. In de eerste plaats had de oorlog voor grote verdeeldheid in de Verenigde Staten zelf gezorgd. De oorlog had zwaar op de nationale begroting gedrukt en andere met name sociaal-economische beleidsplannen, zoals het ambitieuze ‘Great Society’-plan van president Johnson, in de weg gestaan. De oorlog had ook geleid tot scherpe meningsverschillen en had Johnson zijn herverkiezing gekost. De nederlaag in Vietnam tastte het gezag van de centrale regering, en vooral van de president, op internationaal gebied aan, hetgeen nog jaren zou doorwerken in de Amerikaanse buitenlandse politiek. Een tweede belangrijke consequentie van de oorlog was de verzwakking van het Amerikaanse leiderschap binnen de Westerse wereld, alsmede de verzwakking van de Amerikaans-Europese alliantie. Aan het begin van Amerikaanse inmenging trachtte de regering-Johnson haar West- Europese en Zuidoost-Aziatische bondgenoten bij de oorlog te betrekken. De West- Europese navo-landen weigerden dat, hoewel sommige wel bereid waren om de Zuid-Vietnamese regering politiek en economisch te steunen. Australië en Nieuw- Zeeland en enkele Zuidoost-Aziatische landen zonden troepen naar Vietnam, maar slechts op bescheiden schaal. Ook de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns reageerde afwijzend op een Amerikaans verzoek Nederlandse troepen naar Vietnam te zenden. Naarmate de oorlog vorderde, nam de West- Europese kritiek toe. Gedurende de tweede helft van de jaren zestig leidde de oorlog overal in West-Europa tot protest en contestatie. De kritiek op de Verenigde Staten werd tegen het einde van de jaren zestig steeds sterker en bereikte ook de centra van de macht. Vietnam was overigens niet het enige probleem dat de Amerikaans- Europese alliantie vertroebelde. Begin jaren zeventig namen de Amerikaans- Europese tegenstellingen op verschillende beleidsterreinen toe. Ook economische en monetaire problemen speelden daarbij een rol, alsmede de Oktoberoorlog in 1973 in het Midden-Oosten. Maar Vietnam was van het verlies aan Amerikaans gezag binnen de Westerse wereld toch het belangrijkste symbool. In de derde plaats leek de Amerikaanse nederlaag in Vietnam de positie van de communistische staten te versterken, terwijl het Westen in het defensief geraakte. De Amerikaanse nederlaag was een politiek succes voor de Sovjet-Unie en China, hoewel beide staten ook met enige zorg keken naar de ambities van de politieke leiding in Hanoi. De toenadering tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, de detente die in 1969 was ingezet, speelde bij dit alles een ingewikkelde rol. In Washington werd aanvankelijk gehoopt dat de Sovjet-Unie en ook China de politieke leiding van Noord-Vietnam en het Bevrijdingsfront tot matiging zouden dwingen. Maar er zijn geen aanwijzingen dat van een dergelijke matigende invloed sprake is geweest. De detente en de Ame- rikaanse nederlaag in Vietnam liepen dus parallel. Rechtse critici in de Verenigde Staten betoogden dan ook snel dat de detente niet goed was voor de Verenigde Staten. De Sovjet-Unie profiteerde beter van de dooi in de Oost-Westrelaties. Tegen het eind van de jaren zeventig zouden deze conclusies leiden tot een ingrijpende koerswijziging in de Amerikaanse buitenlandse politiek: tot een terugkeer van de confrontatie met het Oostblok. In de vierde plaats had de Amerikaanse nederlaag gevolgen voor de positie en status van het Westen in de niet-Westerse wereld. Ook in dit opzicht is het niet eenvoudig de kwestie-Vietnam te isoleren van ontwikkelingen elders in de wereld. De oorlog in Vietnam, en met name het laatste deel daarvan, markeerde in ieder geval een fase van Westerse nederlagen. Er vond halverwege de jaren zeventig een reeks van revoluties plaats in de niet- Westerse wereld. De niet-Westerse landen eisten van het Westen bovendien een herverdeling van werk en welvaart, een nieuwe internationale economische orde. De anti-Westerse opmars in Vietnam, en algemener in Zuidoost- Azië, was een belangrijk onderdeel van deze beweging, maar zeker niet de enige.

Tweede Koude Oorlog

Voor het Oost-Westconflict leken de consequenties van Vietnam, en van de Amerikaanse nederlaag daar, dus groot. Het communisme leek in opmars. De Amerikaanse nederlaag in Vietnam ging gepaard met een fase van Westerse onzekerheid en twijfel tegenover de communistische en niet- Westerse landen. Zij was ook object van onenigheid en contestatie tussen de Westerse landen onderling, hetgeen bijdroeg aan een tijdelijke verzwakking van hun positie. Toch herwonnen aan het begin van de jaren tachtig de Verenigde Staten hun zelfvertrouwen. Onder de vlag van het neoliberalisme won het Westen in de jaren tachtig weer aan kracht, hetgeen binnen tien jaar bijdroeg aan de spectaculaire ineenstorting van het communistische blok. In dit tijdvak vergaloppeerde de Sovjet-Unie zich in haar eigen Vietnam: Afghanistan. Na de val van Saigon en de hereniging van Noord en Zuid zou nog enkele jaren sympathie voor Vietnam blijven bestaan binnen de Westerse landen. Zo verleende Jan Pronk, PvdA-minister voor Ontwikkelingssamenwerking in het kabinet-Den Uyl (1973-1977) een niet onaanzienlijke hoeveelheid ontwikkelingshulp aan Vietnam. Maar lang zou deze verbondenheid niet duren. De opkomst van een nieuwe fase van internationale spanning tegen het einde van de jaren zeventig, ook wel de ‘tweede Koude Oorlog’ genoemd, maakte aan dergelijke ouvertures een einde. Begin jaren tachtig stopte de Nederlandse ontwikkelingshulp aan Vietnam. Ook de publieke beeldvorming omtrent Vietnam begon tegen het eind van de jaren zeventig al drastisch te veranderen. In de jaren tachtig wenden velen die zich in de periode van de oorlog met de bevrijdingsstrijd hadden geassocieerd, zich van Vietnam af. Vietnam werd het land van de ‘bootvluchtelingen’, het land dat Cambodja binnenviel en oorlog voerde met de Volksrepubliek China. De tijd van de solidariteit met Vietnam was snel voorbij. Vietnam werd een gewoon communistisch land. Een wellicht nog spectaculairder verandering in het beeld van Vietnam volgde begin jaren negentig, na het einde van de Koude Oorlog. Vietnam was inmiddels een van de kleine ‘Aziatische Tijgers’, een land dat deel uitmaakte van de Oost- en Zuidoost-Aziatische groeiregio. Het waren nu geen linkse activisten meer die naar Hanoi reisden, maar kapitalistische captains of industry die het land bezochten om te onderhandelen over mogelijke investeringen. Zo bracht in 1995 ook premier Wim Kok een bezoek aan Vietnam met in zijn gevolg een groot aantal Nederlandse ondernemers. Het was een gebeurtenis die de vraag opwierp wie de oorlog in Vietnam nu eigenlijk, althans op langere termijn bezien, had gewonnen en welke zin alle geweld en ellende hadden gehad.

Afbeelding:

By United States Army [Public domain], via Wikimedia Commons

Dit artikel is afkomstig uit Spiegel Historiael, nummer 11-12, jaargang 2004.

Meer weten

Landen: 

Tijdperken: 

Inhoudelijke tags: 

Tijdschriften: